Norm: Vaklokaal - Algemene eisen

Een lokaal is een werkplek en tegelijkertijd een leermiddel. Een gezond binnenklimaat, een passende inrichting en uitrusting dragen bij aan een goede werk- en leeromgeving en dus aan werkplezier en leerrendement. Gereedschappen, machines en gevaarlijke stoffen in vak- en praktijklokalen verdienen speciale aandacht.

Inhoud van deze pagina

Onder vaklokalen wordt hier verstaan:

Norm

De inrichting van een vaklokaal moet zodanig zijn dat er geen veiligheidsrisico's ontstaan voor de werknemers en leerlingen die in het lokaal werken.

Minimum eisen

  • Gemakkelijk brandbaar afval wordt verzameld in stalen bakken met deksel.
  • Nabij de uitgang hangt een brandblusser op een duidelijk zichtbare en bereikbare plaats. In de nabijheid van het lokaal moet een brandhaspel zijn (voor de aanvoer van grotere 'blushoeveelheden').
  • Bij het gebruik van open vuur is een blusdeken en/of nooddouche aanwezig.
  • Het lokaal heeft een tweede (nood-)uitgang. Deze uitgang is tijdens de lessen ontgrendeld en niet geblokkeerd.
  • Er wordt alleen gebruik gemaakt van de standaard pictogrammen uit de Arboregeling.
  • Boven elke gelegenheid tot ontvluchting moeten pictogrammen zijn aangebracht.
  • Bij wijziging van de vluchtrichting moet deze zijn aangegeven met een pijl.
  • De pictogrammen dienen hoogstens 50 cm boven de deur te zijn aangebracht, op zodanige wijze dat ze zichtbaar zijn in de vluchtrichting.
  • De pictogrammen en richtingspijlen moeten door de noodverlichting voldoende helder en gelijkmatig zijn verlicht.
  • De noodverlichting wordt jaarlijks getest.
  • Bij gevaar voor oogletsel is een oogdouche aangesloten op de koudwaterleiding of is een oogspoelfles aanwezig.
  • De uitloop van de vaste oogdouche moet worden voorzien van cupjes die bescherming bieden tegen vuil en stof.
  • In ruimten waar gewerkt wordt met stoffen die ontplofbaar, ontvlambaar, giftig, bijtend of sensibiliserend zijn, moet een nooddouche aanwezig en altijd 'stand-by' zijn (capaciteit 30 liter/minuut). Jaarlijks moet de werking gecontroleerd worden.
  • De doorgangen en looppaden zijn vrij van obstakels en van de juiste afmetingen.
  • De elektrische spanning (maar niet de lichtgroepen!) is centraal in- en uit te schakelen. Deze schakelaar kan gebruikt worden als noodschakelaar voor alle machines.
  • Wanneer geen stroom op leerlingentafels nodig is, is de stroom afgesloten.
  • De werking van de aardlekschakelaar wordt elk jaar gecontroleerd.
  • Als met gasbranders wordt gewerkt, is een hoofdafsluiter voor gas in het lokaal aanwezig. Deze afsluiter wordt na elke lesdag gesloten.
  • Het werkblad van tafels waaraan geverfd en getekend wordt is eenvoudig in een helling te plaatsen. De werking van het mechanisme om het werkblad te kantelen moet jaarlijks gecontroleerd worden.

Wensen

  • Zorg voor geschikte blusmiddelen:
    • water (niet gebruiken bij elektriciteit!);
    • schuim;
    • koolzuur (CO2)sneeuw.
  • Koolzuursneeuwblussers leveren vrijwel geen blusschade.
  • Een blusdeken is bij voorkeur opgevouwen.
  • In ruimten waar onvoldoende daglicht kan toetreden, verdient het aanbeveling om permanente verlichting achter de pictogrammen en pijlen te plaatsen.
  • Een vaste oogdouche heeft vanwege mogelijke biologische verontreiniging voorkeur boven een oogspoelfles.
  • Een oogspoelfles moet tweejaarlijks worden gecontroleerd en zo nodig ververst.
  • De doorgangen en looppaden hebben als afmetingen:
    • 80 cm breed voor enkelzijdig verkeer of;
    • 120 cm breed voor dubbelzijdig verkeer of;
    • 150 cm breed als leerlingen rug aan rug werken.